Als je begint met een vraag, opent zich een wereld aan mogelijkheden. Het is een ijzersterk instrument van de omgevingsmanager. Tegelijkertijd schept het stellen van een vraag ook verplichtingen, waar je van te voren goed over moet nadenken. Ik wil dit illustreren aan de hand van een concreet project uit de energiesector en enkele dilemma’s delen die uniform zijn voor allerlei besluitvormingsprocessen in het ruimtelijk domein.
In april 2018 startten EZK en TenneT een voorverkenning in het kader van de routekaart windenergie op zee met een eenvoudige vraag: “hoe en waar kan de windenergie die in 2030 op zee geproduceerd wordt aan land komen?” Eerlijk gezegd hadden we antwoorden verwacht als “doe maar bij de buren”. Of “waarom niet naar België, die hebben een enorm stroomtekort”. Maar dat gebeurde niet. De ongeveer 100 stakeholders, ingedeeld naar de industrieclusters Borssele-Terneuzen, Rotterdam-Moerdijk, Noordzeekanaalgebied en Eemshaven-Delfzijl, probeerden elkaar te overtuigen dat hun regio toch echt de regio was waar de energie zou moeten aanlanden. Van not in my backyard naar please in my backyard. Dat was voor ons als EZK’ers even wennen.
Het zo open stellen van deze vraag brengt ook uitdagingen met zich mee. Want: is elk antwoord welkom en past elk antwoord binnen de scope van je project? Zo wilden veel partijen verder in de toekomst kijken dan 2030. Welke windenergiegebieden komen er na 2030 en hoe kunnen we daarop nu al anticiperen? Het is heel lastig zo’n terechte vraag onderdeel te laten zijn van de voorverkenning naar de aanlanding van “slechts” 6,1 GW tot 2030. Het tijdpad vormde een beperking om ver vooruit te kijken. Immers, vanaf 2025 zou het eerste windpark gebouwd moeten worden en moeten de parken hun stroom kwijt kunnen. 6 jaar klinkt heel kort, maar voor aanleg van complexe infraprojecten is dit heel erg snel. Daarom hebben we toekomstvastheid als afwegingscriterium geïntroduceerd, waarmee we voor de verschillende alternatieven bekeken in welke mate een alternatief beperkingen oplegde aan verdere doorgroei van windenergie op zee.
Achteraf bezien hadden we meer voorwerk moeten doen om zicht te krijgen op de belangen van deze stakeholders zodat we gerichter hadden kunnen aangeven over welke onderwerpen we wel in gesprek zouden kunnen en over welke niet. Tegelijkertijd zet dat ook een rem op creativiteit en innovatieve ideeën. Dit is het eerste dilemma: hoeveel ruimte voor discussie over andersoortige ontwikkelingen en initiatieven wil je en kun je geven? Wij hebben gekozen voor ruimte geven aan deze punten en daar waar mogelijk procesafspraken over maken. Zo zijn provincies samen met TenneT zogenaamde “systeemstudies” gestart waarin de robuustheid van het elektriciteitsnet breder wordt onderzocht.
Een tweede dilemma is in welke mate je in een brede voorverkenning als deze al inwoners betrekt. Betrek je mensen te vroeg, dan is niet duidelijk wat je van ze vraagt en belast je ze met zaken waar ze uiteindelijk mogelijk niets mee te maken krijgen. Er is dan ook weinig animo om te participeren. Betrek je mensen te laat, dan is het verwijt al snel dat cruciale beslissingen al genomen zijn. Nu hebben we ervoor gekozen bewoners pas na de voorverkenning te betrekken, als de formele besluitvormingsprocedures starten en we helder aan kunnen geven wat er mogelijk gaat gebeuren.
Een derde dilemma is hoe je de besluitvorming inricht. Formele besluitvorming zou immers pas starten ná afronding van de voorverkenning. Tegelijkertijd wilden we de besluitvormingsprocedures die zouden volgen zoveel mogelijk beperken in scope, opdat de doorlooptijd verkort zou kunnen worden. In de voorverkenning hebben we meer dan 40 alternatieven bekeken. Zouden we de besluitvorming heel strak inrichten en alternatieven volledig wegschrijven dan zou dit juridisch kwetsbaar zijn omdat een dergelijk (kaderstellend) besluit niet ter inzage heeft gelegen. Zouden we de besluitvorming heel informeel houden, dan zou dit weer weinig houvast geven in de besluitvormingsprocedures zelf. De oplossing die we hebben gekozen is dat de resultaten van de voorverkenning en de (informele) besluitvorming daarover terugkomen in de onderbouwing van de eerste stappen van de besluitvorming: de kennisgeving van het voornemen en de concept notitie reikwijdte en detailniveau.
Terugkijkend is het proces starten met een vraag het beste wat je kunt doen als omgevingsmanager. Het zet mensen aan het denken en creativiteit komt los. Maar bereid dit wel goed voor. Bedenk en onderzoek welke antwoorden je mogelijk gaat krijgen en hoe zich deze verhouden tot de scope van jouw opdracht.